Kabinet van Oudheden
In 1873 besloten Provinciale Staten van Groningen tot de oprichting van een Kabinet van Oudheden. In 1874 werd het Kabinet van Oudheden gesticht, de voorloper van het Groninger museum. De voornamelijk uit schenkingen en legaten bestaande archeologische en een historische verzameling was aanvankelijk ondergebracht in het Provinciehuis en later in het voormalige kinderziekenhuis.In de tweede helft van de negentiende eeuw bestonden er verzamelingen van curiositeiten. In de universiteitsbibliotheek berustte sinds 1847 de verzameling van het Museum van Germaanse Oudheden, bestaande uit 92 nummers, dat na het enthousiast begin onder leiding van de archivaris H.O. Feith zo dood als een pier was. Verder bezaten zowel de provincie als de gemeente Groningen een kleine collectie van rariteiten.
In 1873 besloten de Provinciale Staten tot de oprichting van een Kabinet van Provinciale Oudheden op voorstel van de archivaris H.O. Feith II. Het bestuur van het kabinet was toevertrouwd aan een commissie van drie particulieren, die werden benoemd door en verantwoording schuldig waren aan het College van Gedeputeerde Staten. H.O. Feith slaagde erin genoemde drie verzamelingen tot één samen te smelten.
Een grote uitbreiding vormde de collectie terp-oudheden van R. Westerhoff te Warffum. Richtlijn van de commissie was het verzamelen van voorwerpen van Germaanse, Romeinse of van latere oorsprong, in Groningen gevonden, of -zo elders gevonden- op Groningen betrekking hebbend. De verzameling werd gehuisvest in een kamer van het Provinciehuis. Toen deze kamer vol was, werd een gedeelte ondergebracht in het rijksarchief. Van bezichtiging door het publiek was nauwelijks sprake. De zoon van H.O. Feith sr., de rijksarchivaris J.A. Feith, slaagde er in een onderkomen te vinden in een huisje in de Zuidersingelstraat (thans Ubbo Emmiusstraat) waar een conciërge toezicht hield. Hij streefde naar een echt museumgebouw.